De kinderen staan in een kring. Het kind dat de bal heeft, gooit de bal naar een ander kind en roept ‘autowiel’. Degene die de bal vangt moet een woord maken dat begint met het tweede deel van het geroepen woord; in dit geval ‘wiel’. Hij gooit de bal naar een ander kind en roept ‘wieldop’ en zo verder.
Nodig: bal