De groep zit in een grote kring. In het midden staat een mand of grote doos. Alle kinderen moeten daar een ‘pand’ in doen. Dat kan bijv. een zakspelletje, telefoon, portemonnee of schoen zijn. Als alle panden zijn verzameld, haalt de leiding een willekeurig pand uit de mand en zegt: “pand, pand, ik heb een pand, van wie is dit pand?” Het kind dat dit pand in de mand heeft gedaan, roept: “van mij, meneer (mevrouw)” en loopt naar de leiding toe om een kaartje met een nummer te trekken. Dan krijgt hij te horen, welke opdracht er bij het nummer hoort en wat hij dus moet doen om het pand terug te verdienen. Zo werk je alle panden af. Als de groep erg groot is, kan het lang gaan duren. Dan kun je ervoor kiezen om twee of meer kinderen tegelijk de opdracht uit te laten voeren.
Voorbeelden van opdrachten:
- ga op een been staan en steek zo een draad door het oog van een naald
- laat je blinddoeken en maak met mes en vork een pakje open. Het snoepje dat je daarin vindt, mag je houden
- haal met je mond een lepel uit een bak water
- raap met neus en bovenlip een potlood van de grond op
Nodig: een lijst met genummerde opdrachten, kaartjes met evenveel nummers als er opdrachten zijn. Alle spullen die bij de opdrachten horen