Beeld uit wat in het verhaal voorkomt
Verzin ter plekke een verhaal over een gekke aap of een raar monstertje. Loop zogenaamd door een dierentuin met rare dieren of door een fantasie land. Laat de kinderen uitbeelden wat in het verhaal voorkomt.
Bijvoorbeeld: Ik ben Slimme Sien en ik loop door de dierentuin, helemaal alleen. Ik zie niets, ik hoor niets, of toch wel? Zie ik daar een AAP een banaan eten? De kinderen doen een aap na. “Hoh aap, niet alles alleen op eten. De olifant wil ook een hapje, kijk, daar komt hij met zijn slurf al aan”. Wijs een kind aan dat de banaan met een “slurf” komt halen.
Nodig: niets