Elk vak van de dobbelsteen met cijfers staat voor een spelelement. Vijf ervan vertegenwoordigen een lichaamsdeel: linker- of rechtervoet en linker- of rechterarm en het hoofd. Het cijfer 6 geeft een vrije beurt. De dobbelsteen met kleurtjes zijn de kleuren van olympische spelen en hebben dezelfde kleur als de hoepels of de kringen, die getekend worden op de grond.
De 1e deelnemer mag nu gooien met beide dobbelstenen. Gooit hij 6 dan is hij vrij. Gooit hij een ander cijfer dan is het afhankelijk van de kleur in welke cirkel hij mag gaan staan met het lichaamsdeel dat hij met de dobbelsteen gooide. De spelers moeten nu een voor een gooien en het betreffende lichaamsdeel op een van de cirkels met die kleur plaatsen, zonder om te vallen. Dan wordt weer gegooid en moet het volgende lichaamsdeel geplaatst worden. Elk geplaatst lichaamsdeel moet blijven staan, totdat het lichaamsdeel opnieuw genoemd wordt met een andere kleur. Bovendien mag een gekleurde cirkel niet door twee personen tegelijk gebruikt worden. Wie omvalt, een cirkel loslaat of een lichaamsdeel op een verkeerde cirkel plaatst is af.
Nodig: 5 gekleurde hoepels of krijt, dobbelsteen met cijfers en dobbelsteen met kleurvlakken.