De kinderen staan verspreid over het speelveld. Voor het spel begint spreek je af, dat 1: springen is op de plaats, 2: is liggen op de buik, 3: is hinkelen op de plaats, 4: is zwaaien met de armen (je kunt meer nummers nemen en andere bewegingen verzinnen). De leiding roept een nummer. De kinderen moeten nu doen wat bij dat nummer hoort. Het volgende nummer wordt geroepen, weer een nummer, steeds door elkaar. De ene keer snel, de andere keer met meer tijd er tussen. Welk kind houdt het het langste vol en doet precies wat bij het nummer hoort? Kinderen die af zijn gaan achter de leiding staan, met de neus naar de “overblijvers”. De afvallers doen nu het spel wel mee, maar om dan te proberen de “overblijvers” voor de gek te houden en expres soms wat verkeerd te doen (zo hou je iedereen in beweging!).
1 is… springen
Volg de opdrachten van de spelleider